WELKOM, BESTE NIEUWKOMER Lees - voor de goede sfeer - eerst de proloog (rechts) en daarna de februari-verhalen 1 t/m 4 op nummerieke volgorde. Klik in 'blogarchief' op 'februari'. SCROLL NAAR BENEDEN en lees ook: 'Wat eraan vooraf ging'. WEES DAARNA EEN LEESKNIKKER!
Powered By Blogger

donderdag 24 mei 2007

Causaal Verband

Heather-Leezza is gevallen van de trap – van de zolderverdieping – en helemaal beneden op haar gezichtje beland.

Ze wilde zich keren om voetje voor voetje achterwaarts de trap af te kunnen dalen. Vanwege haar maillot wist ik meteen dat dat niet goed kon aflopen, maar snelde toch te laat toe. Ze zwiepte onderuit. Terwijl ze luid bonkend naar beneden rolde, rende ik, haar naam uitgillend, er achteraan. Ik beleefde de pijnen en doodschrik die mijn evenbeeldje onderging op een trap die natuurlijk voor zo’n ukkie van anderhalf eindeloos hoog is.

Het pand telt drie trappen. De benedentrap, twee verdiepingen lang met overloop, had al een hekje vanwege de vele kleinkinderen die het huis vroeger kende. Voor die van de zolder, waar wij verblijven, was één in de planning. Maar na Heather-Leezza’s val heb ik, na een tip van een vriend, meteen een tweedehandse bemachtigd op Marktplaza via het internet. Stom dat ik daar zelf niet ben opgekomen en onvergeeflijk dat ik de maatregel wegens geldgebrek vooruit had geschoven.

Al voor de komst van de kinderen uit Suriname, een maand geleden, realiseerde ik me dat hun nieuwe wereld nieuwe risico’s met zich zou meebrengen, waaronder de befaamde Nederlandse trappenhuizen. Ook voel ik me schuldig dat ik ze hun ongeëvenaarde Surinaamse buitenleven heb ontnomen. Als Heather-Leezza ongelukkig was terechtgekomen, dan was er voor mij een direct causaal verband met mijn ex-drugsverslaving. Daarom check ik regelmatig de kachels beneden en zorg boven voor zoveel mogelijk ventilatie vanwege de geiser. Ook zie ik erop toe dat de huissleutels altijd in handbereik zijn, zodat we bij eventuele calamiteiten niet als ratten in de val zitten.

Wat dat betreft zie ik onze geïmproviseerde leefsituatie als een vorm van aanhoudende gevaarzetting door mijn recente verleden. Nu ik het traphekje heb geplaatst, geldt dat minder ten aan zien van trapongelukken. Niet dat ik daarmee mijn geweten verschoon, maar het gaat erom dat ik naar uiterste vermogen weer een veilig thuishaven creëer voor mijn gezin.

Het romantische gevoel van weer opstaan, ebt zo zoetjes aan weg. Regelmatig bekruipt mij het gevoel te zijn teruggekeerd van een verre dwaling. Hoe heb ik überhaupt in mijn leven kunnen menen dat drugs ‘geestverruimend’ zijn. Dankzij mijn therapie, in combinatie met het ambulante programma bij het Jellinek, heb ik nu de overtuiging dat het gewoon gerommel met de chemische huishouding van je hersenen is. Hoewel ik gebruik van harddrugs altijd heb ervaren als ‘rollercoasten’ met je hersenen, viel het muntje pas enkele maanden geleden, na een benauwende cold-turkey. Alsnog onderstreep ik met kracht de legendarische slogan ‘say no to drugs’ van de wijlen Amerikaanse oud-president Ronald Reagan.

Ik weet dat ik op een dag weer alles op de rails zal hebben. Alleen is de vraag wanneer. En: zal ik volharden in mijn rotsvaste geloof in Christus? Is het geen nieuwe vlucht van mij, waaraan ook Gabriëlle en de kinderen vastzitten? Zelf heb ik geen moeite met de overgang van een vrijstaand huis, op een zonovergoten erf in de tropen, naar een benauwende zolderruimte in grijs Nederland. Maar ja, dat is mijn romantiek die Gabriëlle ongevraagd is opgedrongen. Soms blijft ze, vooral bij koudig weer, gedeprimeerd en gekooid liggen in de slaapkamer.

Gabriëlle’s leven was in Paramaribo tijdens mijn verslaving ineens veranderd in een hel. Daar zat ze als jonge moeder, alleen, met twee kleine kinderen, wiens vader op drift was geraakt en vervolgens via een psychiatrisch centrum en een afkickcentrum naar Amsterdam werd gepost. Gabriëlle had uit overleving al de knop omgezet. Daarom nam ze anticiperende beslissingen waardoor ik me ‘verraden’ heb gevoeld door haar.
“Maar heb je haar wel gevraagd of ze het aankon?”, hield Katharina, mijn therapeute mij al voor. Het is hard, maar elke gradatie van zelfbeklag staat totaal herstel in de weg. Gabriëlle’s geestelijke wonden zijn nog vers. Dat komt tot uiting in haar harde woorden, die bij mij soms machteloosheid en agressie oproepen. Maar ik ben om twee belangrijke reden in therapie gegaan: geen drugs meer én beheersing van mijn woederegulatie. Kortom: mezelf als mens in de hand houden. Al was het maar voor mezelf.

“Ik wil van niemand meer afhankelijk zijn; in dat opzicht hoef ik geen man meer”, zei Gabriëlle laatst. Hoewel zij mij wil grieven met dergelijke woorden, gelukt het mij – soms met zeer veel moeite – op te brengen dat ze dat vooral doet uit zelfbescherming. Alle pijn en frustratie dat het bij mij oproept, laat ik tintelend via mijn buikwand naar buiten gaan. Niet alleen daden, maar ook tijd en begrip moeten de wonden helen. Door haar die ruimte te geven en niet explosief te reageren, zal wellicht bij haar het vertrouwen eens weer volop stromen. Het klinkt allemaal heel wijs, maar of we zullen slagen is maar de vraag. De beproevingen zijn niet licht. Ik moet me vooral houden aan de keuzes die ik heb gemaakt; daarin moet ik voor mezelf zuiver staan. Dus als Gabriëlle zegt: “Voor mij is dit huwelijk zo goed als afgelopen”, dan is dat voor mij geen vrijbrief om mijn pik achterna te gaan lopen als ik woedend de deur achter me dichtsla.

Mijn besluit tot innerlijke opschoning is als het plaatsen van een traphekje. Ook al heb ik onze relatie in die hachelijke positie gemanoeuvreerd, als we toch verder naar beneden denderen dan wil ik desondanks tegen mezelf kunnen zeggen: ik heb er alsnog alles aangedaan dat te voorkomen. Dankzij mijn ‘therapie voor traumaverwerking’ krijg ik gereedschap en materiaal in handen om een zo stevig mogelijk traphekje te plaatsen.

Ondanks mijn vastberadenheid is de scheidingswand met neerslachtigheid flinterdun. Ik moet zorgen dat ik de goede kant opstroom. Door mijn hoofd schoon te houden. Het zijn meestal blokkades die we ons zelf opwerpen waardoor onze positiviteit niet kan stromen, leer ik. “Als je negatief denkt, dan krijg je negativiteit, als je positief denkt, krijg je positiviteit”, herhaalt mijn therapeute geregeld. En zo is het ook. Met geloof als voorlopig wankel traphekje.

woensdag 16 mei 2007

Slechts invoeren


“Au…, ou…, ui…, áá…, éé…”

Het is zaterdag. Daniël oefent vlijtig klanken en woordjes. Gisteren trok ik de stoute schoenen aan en klopte aan bij een school, twee hoeken verderop, om te vragen of hij als ‘gastleerling’ mag meedraaien. De adjunct-directrice had er aanvankelijk een zwaar hoofd in. De periode van allerlei afsluitingsactiviteiten was aangebroken. Ook moest ze rekening houden met de klasjuffrouw.
“Ik denk niet dat die met deze drukte gaat zeggen: Ha fijn, nog een kind bij!”, zei ze. “De vraag is natuurlijk ook: is het een handelbaar kind?” Even aarzelde ik vanwege onze vader-kind-strubbelingen, maar zei: “Daniël is een hele lieve jongen.” Voor de geloofwaardigheid gooide ik erachter: “Hij is natuurlijk wel een gezonde bengel.”
Ook vroeg de hoofdjuffrouw zich af of de ‘hectische periode’ in Daniëls belang zou zijn. Zijn vakantievisum vond ze geen bezwaar. “Belangrijk is dat het kind zich veilig voelt en aandacht krijgt.”

Ze wilde een uur bedenktijd en eerst overleggen met de betreffende klasjuffrouw. Wel had ze me al laten zien in welke klas Daniël eventueel zou komen. Ik wandelde met een zekere watervrees door het schoolgebouw. Het riep vervlogen herinneringen op. De gangen, ingeklemd door twee trappenhuizen, met hun ingesleten marmeren treden. Het is een voormalige RK-school – nu oecumenisch – grenzend aan een kerk en parochie met een omsloten binnenspeelplaats. Het leek een mini-uitvoering van mijn vroegere RK-jongensschool. Maar ik bedacht me dat ik als kind natuurlijk alles veel kolossaler had beleefd. De gangmuren waren behangen met kleurige, blijmakende werkstukken van leerlingen. Ik was aangenaam verrast toen het pauze werd en de kinderen uit de klassen stroomden: allerlei soorten afkomsten zag je!
“Wij zijn geen witte of zwarte school”, zei de juffrouw. “Onze kracht en kwaliteit is juist de diversiteit aan afkomsten.” En het was beslist geen pr-praatje; het voelde net zo vertrouwd aan als in Suriname, waar het de normaalste zaak is dat allerlei culturen door elkaar krioelen.

Ik hou mijn duimen gekruist”, had ik foutief uit enthousiasme tegen de juffrouw gezegd. Thuis wachtte ik af met ouderwetse spanning als na een examen. Vanwege de smeltkroes, die de school toch wel is – en natuurlijk ook die ideale loopafstand – hoopte ik vurig dat Daniël zou worden aangenomen. Hem wachtte beslist geen cultuurschok. Toen de juffrouw belde met de mededeling: “Ik heb heel erg moeten pleiten, maar het is prima dat hij komt”, was ik zo blij als een geslaagde. “En als hij wil, mag hij ook mee op schoolreisje.”

Even later gingen we met zijn vieren naar Daniëls nieuwe school. Ik had me volkomen in hem verplaatst toen we tegenover al zijn nieuwe klasgenootjes stonden. Ik was ook zes toen we naar Nederland vetrokken. De klas mocht voor mij nu dan wel overzichtelijk zijn met kleine meubels en kleine mensen, maar voor Daniël was het een compleet nieuwe wereld. Ik kreeg een knoop in mijn buik; alsof ik het was die overeind moest blijven tegenover al die vreemde, nieuwe ogen.
“Daniël mag hier naast mij komen zitten”, zei een mooi karamelgetint meisje. Daniël beende vastberaden door het lokaal en ging naast haar zitten. “Dag allemaal”, zei hij ongelooflijk dapper. Toen we weer op de gang waren, zei ik opgelucht tegen de hoofdjuffrouw: “Volgens mij had ik het zwaarder dan Daniël.”

Hoewel hij in Suriname als ‘late leerling’ in de tweede kleuterklas zat , is hij toch in ‘groep 3’ geplaatst. Ik had de hoofdjuffrouw bij ons eerste gesprek verteld dat ik hem zelf heb leren lezen. Ik weet niet of ik de juiste methodiek heb gebruikt, maar hij kent alle klanken en letters. Ter illustratie vertelde ik dat Daniël op een dag, wijzend op een advertentie op de achterkant van het telefoonboek, had gezegd: “Papa, hier staat Hakrinbank.” Hij had het zelf uitgevist.
“Mooi, dat is ongeveer het leesniveau van groep 3”, reageerde de jufrouw. “Maar we hebben sowieso een orthopedagoog die gaat bekijken waarin hij eventueel achterstand heeft.”

Vanmorgen ben ik met Daniël achter de computer gekropen om klanken en woordjes te oefenen. Hij zat op mijn schoot. Dat was alweer meer dan acht maanden geleden voor het laatst. Hij wist nog vrijwel alles. Ook de ‘nk’-, ‘ng’- en ‘ch’-klanken. Ik schreef, hij spelde en las hardop de woorden. Sommige mocht hij zelf intikken.
Nog enkele jaren geleden vroeg ik me zorgelijk af wat ik mijn kinderen creatief te bieden zou hebben. Ik ben geen goede muzikant, kan niet tekenen, ben een matige sporter en zingen kan ik al helemaal niet. Maar het was natuurlijk onzin, realiseerde ik me ineens. Ik ben goed in lezen en schrijven. En mijn instrument is de computer. Lezen en schrijven vormen bij uitstek dé sleutel naar kennis en ontwikkeling, en al helemaal op een computer. Het is verbazingwekkend hoe de hersenen van een kind werken als een nieuwe, geformatteerde harddisk. Je hoeft slechts in te voeren, het kind zorgt zelf voor de opslag. Je hoeft weinig uit te leggen. Het is zoals bij een liedje. Je vroeg je toch ook niet af waarom Kortjakje altijd ziek was behalve zondags. Dus ‘ôh’ plus ‘èh’ wordt ‘oe’… ‘áh’ plus ‘uh’ wordt ‘auw’. Punt uit.

Daniël wist ook nog altijd de functie van backspace, spatie en hoe je de cursor moet verplaatsen zonder wissen. Feilloos bedacht en schreef hij zelf de zin: ‘De boomstam is bruin’. Vanmorgen liet ik zien hoe je met tabs sprongetjes kan maken. Aan het eind printten we twee velletjes met klanken, woorden en leuke zinnetjes, die hij keurig aan elkaar niette. Het ziet eruit als echt leermateriaal. Dat is wat ik mijn kinderen kan bieden qua creativiteit!
“En je moet oefenen, want ik heb de juffrouw gezegd dat je goed kan lezen”, zei ik hem. Ik moest me echt inhouden om niet te zeggen: “En laat me niet vallen.” Maar dat kan ik, realiseerde ik me meer dan ooit, alleen afdwingen door vertrouwen in hem te stellen.

dinsdag 8 mei 2007

Verloren Schaap


“Papa, papa!”, valt mij alweer sinds een week dagelijks ten deel uit het mondje van Heather-Leezza. Als Goddelijke muziek in mijn oren.

Na acht maanden verblijf ik weer onder één dak met mijn gezin. Heb ik mijn dagelijkse cocaïneroken ervaren als kamikazevlucht – waarin ik Gabriëlle en de kinderen meevoerde, hun vlucht van Paramaribo naar Amsterdam was de spannendste in mijn leven. ‘Als dat toestel maar niet naar beneden komt’, spookte door mijn hoofd. Er is geen groter gevoel van machteloosheid dan lijdelijk moeten toekijken omdat je de grip op je eigen leven volledig uit handen hebt gegeven.

Ik ben er nog steeds niet over uit hoe het mogelijk is dat ik op het punt ben gekomen mijn gezin te verlaten voor die witte slet. Achteraf gezien kruipt ze stilletjes als een sluipduivel in je hoofd en neemt de volledige controle over op je denkkamer. Op zo’n subtiele wijze dat haar influistering langer zijn werking op je heeft dan je doorhebt. “Mijn vrouw is mijn grootste opponent”, zei ik een keer tegen Gabriëlle tijdens onze zoveelste ruzie over mijn transformatie tot a-sociaal sujet. Zelfs nadat ik bijna een maand clean was in het christelijk opvangcentrum De Stem, in district Para, had ik nog steeds de overtuiging dat mijn vrouw het brein was van een demonisch complot tegen mij.

Je voelt je scherp, slim en alert. Je gelooft in je eigen sprookje over de strijd tussen goed en kwaad. Die strijd is er wel, maar die vindt uitsluitend in je hoofd plaats. Tegelijkertijd – hoewel ik het me moeilijk kon voorstellen – bad ik wanhopig: “O God, laat ik het aan het eind van de rit volledig fout hebben.” Het was ook de journalist in mij die mij uit deze psychotische waankolk trok. Ik hield me vast aan mijn kennis over de gevolgen van hard drugsgebruik, waarover ik zelf menigmaal geschreven had.

Ik ga de waarheid ontdekken”, zei ik tegen vrienden uit de drugsscéne, enkele dagen voor mijn vertrek naar Nederland. Ik zou en moest weten of mijn vrouw de bloemetjes buiten aan het zetten was en mij maar liet verrotten. In trimdraf ging ik naar mijn huis, waar ik al geen twee maanden was geweest. Ik was voorbereid op feestende uitbuiters over de vloer en van plan ze eruit te smijten. Maar wat ik aantrof was even beschamend als ontnuchterend. Beschamend voor mezelf. Een radeloze jonge vrouw, die nog enkele uren restte om het huis te ontruimen wegens huurachterstand maar er nog steeds niet aan toe was gekomen omdat zij er geheel alleen voor stond.

Via een collega van de krant hadden Gabriëlle en de kinderen onderdak gevonden in een bouwvallig bejaardenoord in het centrum. Mijn moeder, die ook voor mijn passage naar Amsterdam had betaald, had mij de laatste drie dagen ondergebracht in Hotel Krasnapolsky. Terecht wilde mijn vrouw even niets van mijn reikende hand hebben. En daar lag ik dan daar in mijn luxueuze hotelkamer, veilig en gerieflijk, terwijl mijn vrouw en kinderen zich bevonden in een obscure buurt in het centrum, zonder slot op hun deur. De omgekeerde wereld van wat ik nog kort daarvoor in mijn hoofd had.

Uiteindelijk hebben we toch met zijn allen mijn laatste nacht gezamenlijk in het hotel doorgebracht. Verzoening op de valreep. Hoewel ik naar Amsterdam ging met als uiteindelijk doel behoud van ons gezin, was mijn gevoel niets anders dan dat ik op de vlucht ging voor mijn eigen puinhoop en mijn gezin in de steek liet. Feitelijk was dat ook zo. Maar ons gezin was in zo’n diepe put beland, dat ik wel als eerste omhoog moest klauteren om de anderen te kunnen optrekken.

Ik heb de laatste nacht diepgaand overwogen niet meer naar Amsterdam te gaan, ondanks alle kosten die mij moeder had gemaakt. Maar op dit soort momenten moet je je vanuit een diepe overtuiging verlaten op God en je niet laten leiden door valse machogevoelens.

Er viel niets te maken uit de puin die er lag. De dag voor mijn vertrek kwam de fotograaf van de krant spontaan langs bij het Hotel. Toen ik hem over Gabriëlle’s penibele woonsituatie vertelde, zei hij direct: “Ik heb nog een kamer vrij; als ze wil dan kan ze met de kinderen bij mij intrekken.” Dat was voor mij het Groene Licht van boven om los te laten.

Mijn pleegmoeder heeft betaald voor de ‘lange vakantie’ van mijn gezin. Na tien jaar heb ik weer Koninginnedag in Amsterdam gevierd. De mooiste in mijn leven. Ook Daniël en Heather-Leezza konden hun geluk niet op. Het Vondelpark was zo paradijselijk groen, zonnig en vredig, dat ik me erom verwonderde hoe een mens van zijn leven in een handomdraai hemel of hel kan maken.

De afgelopen maanden heb ik bezinningsvol mogen ervaren hoe zinloos minstens de helft van mijn dag is zonder mijn kinderen. Dat waren geen gevoelens van verveling, maar de realiteit dat je er voor ze moet zijn omdat zij eenvoudig weg nu aan beurt zijn. Maar het was ook alsof God me toonde: ‘dit is toch wat je wilde met je grote ego?’ Acht maanden is lang in het leven van een kind van anderhalf, maar door regelmatig telefonisch contact en foto’s is voor Heather-Leezza niets verloren gegaan. Ze was zo blij om me te zien. ‘Herdertje’, noem ik haar liefkozend. Ik voel me onbetwist haar verloren schaap dat is wedergekeerd!

Velen om me heen vinden mij ‘sterk’ vanwege mijn radicale ommekeer. Maar ik ervaar dat niet zo. Zo’n dwaling van eenzaamheid en ziekmakende nasleep wil je als mens geen tweede keer meemaken.

“Dus voor jou wegen de nadelen van het roken sterker dan de voordelen”, verduidelijkte mijn psychologe bij het Jellinek waar ik een ambulant programma afloop. Ik zou willen zeggen: de voordelen van het leven wegen zwaarder. Bovendien zou ik mezelf de kans ontnemen om als ‘papa’ alsnog de leegten die in mijn vaderloze jeugd zijn geslagen te repareren.

donderdag 3 mei 2007

Gouden Lepel



“Je bent nu eenmaal
Europees gecodeerd”



Pas enkele dagen nadat ik was weggelopen uit het christelijk opvangcentrum De Stem, in district Parra, durfde ik mij te melden bij de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Aanvankelijk was ik bang dat ik mogelijk door de politie werd gezocht. Een maand eerder was ik namelijk gevlucht uit de kerkers van het Psychiatrisch Centrum Suriname, en de volgende dag hadden mannen in burger huiszoeking verricht op het adres waarvan vermoed werd dat ik me er schuilhield. “Als ze je hadden gepakt dan zouden ze je voor twee weken hebben platgespoten en je zou voor altijd als een robot lopen”, had ik meerdere malen gehoord van personen die het konden weten.

Het recent aangebouwde wachtpaviljoen van de ambassade was voornamelijk gevuld met Surinamers die – met een nummertje – zaten te wachten voor een visumaanvraag. Ik was verworden tot een straatschooier met vale kleding en veel te grote sportschoenen die niet van mij waren. Desondanks werd ik met veel respect en erkenning gegroet door bewakers en schoonmaakster. “Dag meneer Brave, hoe gaat het met u?” klonk het consequent en gemeend. De ijzeren elektronische poort ging open en een diplomaat kwam speciaal voor mij naar buiten. Zijn smetteloos en strakke pak stak schril af op mijn uitdossing. Nadat hij mij vriendschappelijk had verwelkomd, zei ik tegen hem: “Weet je dat ik mij nu ineens realiseer dat ik toch met een gouden lepel in mijn mond ben geboren.”
“En het kan geen kwaad dat je die af en toe gebruikt”, antwoordde de diplomaat geheel aanvoelend.

Hij bracht me naar een medewerkster van de consulaire afdeling. Toen ik in haar glasblauwe ogen keek, was het alsof ik eindelijk was aangespoeld aan de Nederlandse kust. “Niet om brutaal te zijn, maar je ogen komen zo vertrouwd over”, zei ik. Ze raakte gevleid en verlegen tegelijk.
Toen even later het hoofd van de consulaire afdeling tegen me zei: “Iwan, we geven echt om je”, was het alsof ik was beland in de ontknopingscène van een bizar sprookje. Het was weer wat anders dan een maand eerder, na mijn vlucht uit het PCS. Ik was de volgende dag bij de ambassade hulp komen zoeken, omdat ik geen vertrouwen meer had in de lokale autoriteiten. Maar de Surinaamse bewakers hadden me vanwege mijn verwarde toestand eigenhandig verwijderd van het terrein – lees: Nederlands grondgebied! De warme ontvangst en hartelijkheid op de ambassade waren welgemeend, maar ik kon uit alles afleiden dat deze blunder van een maand eerder er degelijk ook mee te maken had.
Maar het was – zo zie ik het inmiddels – God die voor mij destijds voorlopig de pas had afgesneden. Ik moest kennelijk nog een laatste stukje traject in Suriname afleggen. In het christelijk opvangcentrum had ik Christus definitief omarmd. Ik had mij echt ingesteld op achttien maanden afkicken in geboorteland, maar op een gegeven moment kreeg ik na een reeks conflicten de influistering: ‘Iwan, je snapt het niet. Je moet terug naar Amsterdam.’

Als Nederlander kan je door eigen toedoen in de derdewereld in de goot belanden en teruggepost worden naar Nederland, waar een uitkering op je wacht, inclusief een ziektenkostenverzekering die een afkickprogramma dekt.
Met dit in mijn achterhoofd, zei ik tegen de directeur van de Ware Tijd: “Als je voorlopig mijn vrouw en kinderen financieel kan ondersteunen, dan red ik mij wel in Amsterdam.” Een dag voor vertrek benadrukte de directeur: “Dit doet niet de krant, maar dit doe ik op persoonlijke titel.” En zo werd ik van twee kanten aan wal getrokken.

Ik ga binnenkort aan de slag als taxichauffeur. De opleiding wordt als ‘werktraject met baangarantie’ geheel betaald door de Nederlandse verzorgingsstaat. Deze week werd de sollicitatiebijeenkomst gehouden. “Er zullen geen kosten voor u tevoorschijn komen”, garandeerde de voorlichter de aanwezigen. “Doe daarom niets voordat het u wordt gevraagd.”
Hoewel de opleiding tien weken gaat duren, is het mogelijk als stagiaire direct te beginnen met rijden. Maar je te laten uitbetalen, werd sterk ontraden. Want anders wordt je uitkering gekort of stopgezet. “En stel dat je zakt voor het examen, dan is het een hele poespas om je uitkering weer op gang te krijgen”, zei de voorlichter. “Daarom is mijn advies het op te sparen als verlofdagen.”
Toen ik het slot van mijn fiets openmaakte, moest ik me echt bedwingen om niet aan zomaar een oudere vrouw, die toevallig passeerde, te zeggen dat alle Nederlanders louter op basis van hun paspoort met een gouden lepel op zak lopen. Haar ontevreden zure gezicht deed mij besluiten slechts met een zonnig, bevoorrecht gevoel weg te fietsen.

Ik denk aan de velen die ik heb ontmoet in de Surinaamse goot en in de smerige cellen van het Psychiatrisch Centrum Suriname. Ik had graag solidair met ze willen zijn, maar na tien jaar Suriname, heb ik één belangrijk inzicht verkregen: ik heb met alle geweld de gouden lepel, die ik met mijn geboorte heb meegekregen, uit mijn bek willen trekken. Dan heb ik het ook over het verkwanselen van mijn talenten. Mijn harde val zie ik als een bolwassing van God hiervoor. Voor mij staat nu rotsvast: Mijn Nederlands paspoort inleveren doe ik nooit; deze gouden lepel laat ik mij nimmer ontnemen, ook mijn kinderen niet! Een Surinamer met een blauw paspoort zei troostend bij mijn vertrek: “Dat je van hier bent, staat buiten kijf; maar je bent nu eenmaal Europees gecodeerd.”

donderdag 19 april 2007

Alles ten Goede


Mijn verzorgende lijn voor Tante Friede is stijgende. Daarbij overleg ik steeds minder met haar, want zo eigengereid als ze is, wil ze absoluut niets van ‘betutteling’ weten.


Toen ik vanmorgen bij het ontbijt voorstelde weer een blok kaas te kopen en vroeg of ze nog met een kaasschaaf over weg kon, zei ze smalend: “Jongen, al ver voordat jij er was, hanteerde ik de kaasschaaf.”
Het deed me denken aan een van de twistgesprekken die Jezus had met de Farizeeën, waarbij hij zei: “Ik zeg u: eer Abraham was, ben ik.”
“Vanwege uw kracht, stelde ik die vraag”, verduidelijkte ik haar.
“Oh, dan moet je gewoon vragen: Tante Friede heeft u nog wel kracht genoeg over?”
Eigenlijk wordt ze weer als een kind. Toen ik een tijdje geleden over het uitzonderlijk zachte weer zei: “Het is hartje winter, maar net lente”, keek ze op met glinsterende ogen, alsof ze op een blijde gebeurtenis werd gewezen. “Inderdaad, nu je het zegt; het is winter!”
“Dat zie je toch aan de kale bomen.”
“Hé, ik had niet eens door dat de bomen kaal zijn. Zijn de bomen in onze straat dan nu ook kaal?”
Ontroerd door deze kinderlijke verwondering, kon ik niet meer uitbrengen, dan liefkozend: “Ja tante Friedchen; de gehele winter.”

Ik begin haar soms – zo lijk het – per uur verergerende situatie met steeds meer tact, invoeling en humor te benaderen. Het is ook een goede leerles voor mij in het ontdoen van mijn korte lont. Als ik mijn stem – omdat mijn geduld op is – tegen haar verhef, blijft ze net zo lang boos totdat ik mijn excuses heb aangeboden. Een familielid liet zich een keer ‘selectief geheugenverlies’ ontvallen. Maar dat is het beslist niet. “Dat is het beperkte deel van haar belevenissenwereld waarover ze nog controle heeft”, was de uitleg van een ander familielid.

Maar het kan een mens echt te veel worden. Na een aantal frustrerende confrontaties, waarbij zei mij vanwege haar geheugenverlies pertinent voor ‘leugenaar’ uitmaakte, wilde ik er de brui aangeven. Maar weglopen bij Tante Friede, die zoveel in ons heeft geïnvesteerd, zowel geestelijk als materieel, is gelijk aan volop hebben genomen maar niet in staat zijn te geven, nu je beurt daar is. Bovendien verschaft ze me weer onvoorwaardelijk onderdak.

Soms moet ik elke bewegingsgeluid van mij in huis verantwoorden. “Waar ren je zo heen?’’ Of wel vier keer achter elkaar vertellen dat alle sloten erop zitten. Toen ik aan Katharina, mijn therapeute, vertelde dat ik “steeds meer geduld” kon opbrengen, zei ze snedig: “Wat nou geduld? Je moet je verpláátsen in je pleegmoeder. Zij denkt dat elk moment iemand binnen kan dringen.” En over haar naar mijn gevoel soms ‘insinuerende’ opmerkingen, zei Katharina: “Dat is haar manier om bezorgd te zijn om jou. Zeg gewoon: ‘Nee, zal ik niet doen’. Dan is zij tevreden en klaar is kees.”

Dus als Tante Friede me nu voor de zoveelste keer vraagt of alle sloten erop zitten, dan zeg ik: “Ja hoor, plus alle haken en ogen.”

En als ik de deur uitga en expliciet zeg, dat ik niet naar een buitenvrouw ga, zegt ze ineens stoer: “Je bent een volwassen man en vrij te doen en laten wat je wil.” Heel af en toe gooit ze erachter: “Zolang het maar niet onder míjn dak gebeurt.”
Het enige wat ze wil is bevestiging dat alles in orde is – ook met mijn huwelijk – en het gevoel nog enigszins controle over zaken te hebben. Daarom wil ze niet dat ik help meezoeken naar geld en sleutels. Zelfs van haar gewassen kleren, die soms dagen in de wasmachine zitten, wil ze niet dat ik die ophang. Als ik opmerk dat ze gaan stinken, dan werpt zij tegen: “Nou, dan geef ik ze toch gewoon weer opnieuw een spoelbeurt.”
Als ik haar erop wijs dat ze te weinig fruit eet, luidt het verweer: “Jongen, ik ben bijna tachtig; ik hoef niet meer gezond te leven.” En als ik oud eten uit de ijskast wil verwijderen met het argument dat ik geen voedselvergiftiging wil oplopen, antwoordt zij quasi-kibbelig: “Dat ben jij. Mijn lichaam heeft al weerstand opgebouwd.”

Maar zoals gezegd; ik ben nu wijzer en pleeg steeds minder overleg met haar. Geen oud brood en verlopen versnaperingen meer in de provisiekasten. En daarmee aanmerkelijk minder muizen, die soms letterlijk in de woonkamer feestvierden. Zo ben ik ook begonnen haar kleren gewoon op te hangen en op te vouwen. Daarna bergt zij ze op, in de overtuiging ze zelf te hebben opgevouwen.

In Suriname heb ik menigmaal het idee angstvallig van me afgezet, dat ik elk moment slechts nieuws over haar uit Nederland zou krijgen. Daarom ben ik met dankbaarheid vervuld dat we weer samenwonen. God gaat soms werkelijk wonderbaarlijk te werk. Een ex-drugsverslaafde die moet leren zijn verbale-agressieregulatie te beheersen en zijn tachtigjarige pleegmoeder met symptomen van Alzheimer, die niet naar een tehuis wil, als levenspartners. Het staat in Romeinen: ‘We weten nu dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die Hem liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.’

Terwijl ik aan het schrijven ben, komt Tante Friede lichtelijk overspannen meedelen: “Ik wil boodschappen gaan doen maar ik weet niet waar ik het geld heb gestopt.”
“In de slaapjurk die u vanmorgen aanhad.”
“Waar is die dan?”
Ik sta op, loop naar haar slaapkamer, vind de jurk en tover het biljetje van vijftig tevoorschijn. Als ze vertelt dat ze naar de Zeilstraat gaat, een verkeersader met trams en van alles wat zich op wielen kan vervoeren, vraag ik bezorgd of ze wel alleen over straat kan lopen. Gedrukt geagiteerd zegt ze: “En als ik niet kan lopen, dan krúip ik desnoods! Bezorgdheid mag, maar ik wil niet…” Ze zoekt naar de juiste woorden om niet ondankbaar over te komen.
“Maar u wilt niet over het paard worden getild”, geef ik haar een zetje.
“Juist ja.”

zaterdag 14 april 2007

Juiste Afslag


Het was ruim een week voor Pasen toen ik bij de Albert Hein pijnlijk werd geconfronteerd met de versierselen van het paasfeest. Alsof de afgelopen tien jaren voor niets waren geweest en dat ik totaal terug naar af was: een alleenstaande vrijgezel zonder gezinswarmte.

Ik had me ingesteld op een melodramatisch paasfeest à la André Hazes: ‘Ik zit hier heel alleen kerstfeest te vieren…’ Maar niets van dat. Toen ik niet lang daarna ergens een poster zag hangen van een passieconcert in de Amsterdamse Obrechtkerk, zei ik tegen mezelf: ‘Ik ga stilstaan bij het lijden van Christus.’ Dat was voor het eerst in mijn leven, dat zo’n gedachte in me opkwam! Het was een intiem en vertroostend concert. En eerste paasdag werd ik wakker met een ongelooflijk dankbaar gevoel. Dankbaar om wat Christus voor ons heeft betekend.

Pasen was vroeger voor mij als kind niet meer dan gekleurde eieren rapen. Ik begreep ook nooit zo goed waarom het sadistisch kruisigen van een mens als ‘Goede Vrijdag’ werd bestempeld. ‘Slechte Vrijdag’ leek mij gepaster. En hoewel ik altijd overtuigd christen was, wees ik stellig de opvatting van de hand dat Christus is gestorven “voor onze zonden”. Ik vond dat je daarmee alle verantwoordelijkheid buiten jezelf plaatst. “Hoe kan iemand die al tweeduizend jaar eerder geleefd heeft, dat doen voor zonden die ik nu pleeg?” wierp ik recent nog tegen.

Het is kennelijk soms nodig te dwalen om tot diepere inzichten te komen. Alleen verbaas ik me nu erover dat ik er zolang overdeed binnen een christelijk-culturele bedding. Maar ook voor mij gold kennelijk op dit punt: ‘Omdat zij horende doof zijn en niets begrijpen.’

Velen worden na een traumatische gebeurtenis ineens gelovig. Ik was het altijd al, maar veel te vrijblijvend. Nu geloof ik met zékerheid. Ik kwam tot twee conclusies door mijn excessief drugsgebruik. Dat ik aan de slag moest met een innerlijke opschoning en dat Christus altijd al een belangrijke rol in mijn onderbewustzijn speelde.

Toen ik na een paar dagen van onophoudelijk cocaïneroken, ineens een ‘flash’ kreeg en ’s avonds doorgetript in mijn onderbroek door de Combébuurt van Paramaribo liep, waren mijn eerste woorden, nadat ik de deur had opengezwaaid: “Ik ben de verlosser van Suriname!”


Dat was nog eens een gewaarwording. Hoewel ik heel erg bewust ervan was dat ik voor de buitenwacht was doorgedraaid, voelde ik mij toch overtuigd verlicht. “Mensen, u hoeft mij alleen maar aan te raken en ik zal voor u behouden blijven”, riep ik naar de toekijkende massa die, op een enkeling na op het balkon, er natuurlijk geheel niet stond – begreep ik achteraf. Niet verwonderlijk dat niemand mij – ondanks meerdere smeekbedes – aanraakte als teken van geloof in mij als verlosser. Het hoefde maar één persoon te zijn. Maar iedereen bleef met ongeloof en twijfel toekijken.

Tja, dan restte mij niets anders dan ten hemel te rijzen. Op dat moment steeg ik horizontaal omhoog en liet de bruine straatklinkers onder me. Alsof een hand zich mijn hoofd omklemde, zoals bij sinaasappelpersen. Halverwege zag ik dat ik door Christus en onze Vader werd opgewacht in een roodgoudglorend paradijs. “O dank u Heer”, zei ik vervuld. “Dank dat u mij in het eeuwige leven opneemt.”


Ineens realiseerde ik me: “Hé, als ik ten hemel rijs, dan ben ik op aarde gestorven!” Op zich had ik daar geen moeite mee. ‘Maar Heather-Leezza heeft me nodig’, schoot door me heen over mijn jongste dochtertje.

En ik voelde dat de Heer wist dat ik graag bij Hem wilde zijn, maar dat ik ook oprecht het feest wilde uitstellen vanwege mijn dochtertje. Op dat moment daalde ik weer neer. Eenmaal op de grond begon ik in een blinde draf door de stad – in slechts mijn onderbroek – op zoek te gaan naar een veilige haven. Via de redactie van de Ware Tijd, belandde ik uiteindelijk op het politiebureau.

Ik heb diepgravend over nagedacht wat er nou precies gebeurd is. Het verhaal werd steeds minder spiritueel en uiteindelijk ben ik tot de slotsom gekomen dat ik tegen een overdosis aanzat.

Ik zat al op bijna vier gram cocaïne binnen een etmaal, waarvan de laatste twee zonder tabak of marihuana. Dus puur basen. Plus weinig eten en slaap.Hoewel we nog in deze levensfase moeten belanden, weet Katharina, mijn therapeute voor ‘traumaverwerking’, dat ik inderdaad een ‘bijna-doodervaring’ heb beleefd. “Het is je ziel, die het had opgegeven met jou”, zei ze. “Maar omdat je geest daadwerkelijk besefte dat er verandering moet komen, heeft je ziel hem nog een laatste kans gegeven.”

De vraag is nu: heb ik werkelijk Christus en onze Vader gezien? Heel lang voor mijn gevoel van wel. Maar hoe verklaarde je dan dat mensen op verschillende wijze hun bijna-dood hebben ervaren? Waarom gaat de één door een lichttunnel? Waarom ziet de andere zijn reeds overleden oma of moeder? Waarom steeg ik omhoog? Hoe verklaarde je het feit, dat ik vanaf dat moment mijn leven heb vereenzelvigd met dat van Christus en in die daarop volgende dagen mijn lijden met het Zijne? Terwijl ik altijd van de hand wees dat Hij voor ‘onze zonden’ is gestorven. Kortom: waarom zien we het hiernamaals zoals wij hem (willen) zien?

Ik ben sinds Pasen eruit. Het levensverhaal van Christus zat al sinds mijn kinderjaren in detail in mijn onderbewustzijn opgeslagen. Tijdens het vechten tegen de dood, werd dat omgezet in al die waanbeelden en waanervaringen.

Maar hoe komt het dan dat ik nu met zékerheid geloof? Simpel. Omdat ik diep in mezelf ben gestuit op mijn rotsvaste geloof dat Christus onze verlosser is.
Eén ding is zeker: tijdens die bad trip stond ik in mijn hoofd op een tweesplitsing, maar nam door geloof de juiste afslag. En liever eruit door ‘waanbeelden’ van verlossing, dan erin blijven door waanbeelden van verdoemenis. Oftewel in een ‘bad trip blijven hangen’. Daarom zei Christus: “Zalig zijn zij die niet gezien hebben en toch geloven.”

maandag 2 april 2007

My Lucky Sevens

Foto://tattoo.about.com

Ik heb iets met zevens. Ben geboren op de 7e van de 7e maand, op zondag, de 7e dag, in 1963; dat is 7 jaren voor aanvang van de jaren '70. Bij tarotkaarten is mijn geboortejaar 1977. Immers 7+7+63=77.

Ik remigreerde in 1996 op de zevende van de zevende maand, op – jawel – een zondag. Die datum kwam at random eruit rollen. Dat betekende een wedergeboorte op mijn geboortedatum én geboortedag in mijn geboorteland. Ik gaf een knal verjaardags/afscheidsfuif in Amsterdam. In Paramaribo werd ik door vrienden onthaald met een verjaardags/welkomstfeestmaal.

Het was 7 januari in dit huidige jaar 2007, op een zondag, dat ik achter de computer kroop en het eerste hoofdstuk schreef over mijn ‘retour Amsterdam’. Hartje winter. Ik was inmiddels al weer een maand in Amsterdam. Maar pas aan het eind drongen datum en dag goed tot me door. Even later realiseerde ik me dat het ook op de kop af 37 jaar geleden was, toen mijn leventje in Suriname eveneens abrupt werd afgebroken en we hartje winter in Nederland belandden: in januari 1970.

Je zou haast gaan geloven in numerologie. Ik ben ook een geluksvogel. Twee maanden geleden moest ik naar de Belastingdienst voor het afhalen van mijn sociaal-fiscaalnummer. Ik trok wachtnummertje ‘E 777.

“Ik ben benieuwd welk geluk ik hier ga vinden”, zei ik nog opgewekt tegen zomaar een wachtende. Maar toen het mijn beurt was, kon ik het nummertje niet vinden. Ook bleek ik mijn paspoort te zijn vergeten. Ik had wel mijn rijbewijs bij me.

“Nieuwe afspraak maken”, klonk het onverbiddelijk vanachter het loket. Een maand op de bureaucratische molen gewacht en al die kilometers voor niets gefietst. ‘What happened with my lucky sevens?’, vroeg ik me toch lichtelijk bezorgd af.

Enkele weken geleden moest ik naar Rijswijk. Ik had om vier uur een afspraak met de hoofdredactie van de Haagsche Courant. Mijn laptop had ik toevallig bij me. Vanwege een verkeerde reisplanning zou ik de overstap in Leiden missen en een half uur te laat arriveren. Maar vanwege een ‘ernstige aanrijding’ tussen Haarlem en Amsterdam, reed de intercity naar Breda om. Het was chaos op station Sloterdijk. Veel reizigers raakten het spoor bijster en sloegen driftig aan het bellen. Maar die omgeleide intercitytrein bracht mij rechtstreeks naar Den Haag. Hierdoor won ik weer een half uur en kwam exact om vier uur aan bij de Haagsche Courant.

Ook op de terugreis was er ‘wegens een aanrijding’ chaos. Het was al donker. Spaanse meiden kwebbelden lustig erop los en wisselenden digitale kiekjes uit. Ik moest denken aan de 11 maart-aanslagen in Madrid. Misschien zouden we ontsporen. Een onzeker gevoel bekroop mij.

Pas toen ik thuis aankwam, was ik opgelucht en trok de stress in mijn hoofd weg. Ik dook meteen op internet om te lezen wat er allemaal zoal gebeurd was. Het eerste ongeval was weerzinwekkend. Een 32-jarige vader was, met medeneming van zijn twee kinderen, voor een trein gesprongen. Bij het andere ongeval ging het om een botsing tussen twee treinen bij station Muiderpoort. Op de foto zag je gekantelde geelblauwe wagons. Toen ik mijn computertas wilde opbergen, viel een wit papiertje eruit. Ik keerde het om en las: ‘E 777’. Mijn lucky sevens waren al die tijd bij me.

Onlangs wandelde ik langs mijn oude coffeeshop. Achter het raam hing een zwarte poster. Omdat het al donker was, kon ik de tekst nauwelijks lezen. Wel sprong in het oog ‘07-07-2007’. Toen pas realiseerde ik me dat ik dit jaar op 07-07-07 jarig ben!

Die zondag ging ik eten bij Els en Peter. Ouders van mijn beste jeugdvriend Jort. Zal het toeval zijn dat ik terug ben en dat Jort 21 jaar geleden overleed? Dus 3x7 jaren. Ik werkte hard op een oude typemachine aan wat mijn journalistiek debuut zou worden. Jort was op een middag, in een opgewekte bui, per verrassing langsgekomen en had zelfgebakken cake bij zich. Omdat ik niet van cake hield, heb ik er niet van gegeten. De volgende dag was Jort er niet meer en realiseerde ik me dat ik zijn afscheidscake had afgeslagen.

Ik ben bij de voormalige coffeeshop langsgegaan. Het is nu een café waar je vrijelijk hasj mag roken. Ik vertelde de uitbater dat ik vanwege de poster kwam en dat ik die dag jarig ben. “Wil je een poster?” vroeg hij. Ik was zo blij als een kind. Vooral toen ik vernam dat het om een mega-housefestijn gaat. ‘Ground Zero – A new world order’, staat erop.

De website opent met een nucleaire explosie. “After a devastating nuclear war…”, zegt een donderstem, geschraagd door een heavy-metal housebeat. “…new life has formed at planet Earth. On the magical date 7-7-7 we celebrate our freedom and new start in a underground night gathering: ‘Ground Zero Festival’.” Aanvang 21 uur tot 07.00 uur op zondag!

Jort overleed 24 februari. Ik lanceerde mijn weblog ‘toevallig’ op 25 februari en sloot daarmee onbewust af met exact 3x7 jaar oude journalistiek. Dit besefte ik geheel niet, toen ik in een spontane opwelling mijn weblog aan Jort - 'for ever young' - opdroeg - zie rechtsboven. Nu weet ik met zekerheid dat dit het jaar is van mijn resurrectie als mens. En dit ga ik op 07-07-07 – mijn magische datum van geboorte en wedergeboorte – luister bij zetten in de bossen van Bussloo. Holy mackerel, click & check this out: 07.07.07!

dinsdag 27 maart 2007

Bindend evenbeeldje


Watch what you wish for


Waarschijnlijk word ik oud en sentimenteel. Ik zag vanmorgen dit kitscherig beeldje bij Tante Friede in de wandmeubel staan. Die oogjes, dat jurkje en eigenwijs luierkontje, doen me vertederend denken aan mijn eigen kleine Heather-Leezza. Ik mis haar zo erg. Natuurlijk mis ik ook mijn Daniël. Maar Heathertje is mijn alles bindende evenbeeldje. Ze brengt voor mij alles bij elkaar.


Daniël, haar zesjarige broer, is wat ze in Suriname noemen het ‘voorkind’ van mijn vrouw Gabriëlle. Maar hij is onberispelijk mijn geestelijke zoon. Ik wist niet dat zoiets bestond. Hij is echt de zoon die ik eigenlijk mijn hele leven heb gewild. Een wens die voortkwam uit mijn dagdromen die ik had als jongetje dat een papa wilde. Maar gek genoeg, toen de moeder van mijn eerste kind – miss little Sunshine – in verwachting was, hoopte ik vurig op een dochtertje. Dit vanwege mijn slechte omgang met vrouwen. Ik verwekte dan wel niet zoals mijn vader her en der – of los en vast – kinderen, maar ik brak minstens zoveel harten. Door een dochter te krijgen zou ik daadwerkelijk leren een vrouw lief te hebben en me om haar te bekommeren.

Maar als iemand mij vroeg waar ik op hoopte, sprak ik het nooit uit. ‘Watch what you wish for’. Dat is een waarlijk gezegde. Menigmaal, toen ik 's avonds gefrustreerd in mijn uppie zat op de redactie van de Ware Tijd als ‘chef Binnenland’ en nergens een bevlogen journalist of redacteur te bespeuren was, heb ik luid vanachter mijn bureau geroepen: “O heer, help mij de grote sprong voorwaarts maken naar het schrijversschap.”
Sodeju; nog geen jaar later zit ik hier – achtduizend kilometer verder, aan de andere kant van de oceaan – het leven te leiden van een schrijver. Weliswaar als ex-cocaïneverslaafde.
Maar als je de Heer wil dienen, dan is het offer groot en de beproeving zwaar. Ik heb het gered. En heb getoond bereid te zijn Hem elk offer te brengen. Inclusief mijn gezin. Net zoals Abraham bereid was Isaak, zijn enige langverwachte zoon, op te offeren. Maar als God bemerkt dat je oprecht het grootste offer wil brengen, dan laat hij je uiteindelijk alles behouden. Boven op het nieuwe.

Toen de moeder van Sunshine in verwachting was, ontbeerde ik dit overtuigde inzicht – waarover ik later meer uit de doeken zal doen – maar was ik wel voorzichtig. Daarom vertelde ik niemand dat ik verlangde naar een dochter. Immers, het kan impliceren dat een zoon niet welkom is. Om eventueel een doodgeboren zoon te voorkomen, hield ik wijselijk mijn mond. Een gezónd kind was welkom. Een cliché, maar waar.
We wilden ook niet vantevoren weten of het een jongen of een meisje zou worden. “Wat is dat nou voor een ouderwetse gedachte”, reageerde de specialist misplaatst verontwaardigd tijdens het maken van de echo. “Iedereen wil tegenwoordig vantevoren weten wat het is.” Ach ja, ze hadden zo’n apparaat eindelijk in Suriname; dus wilde hij kennelijk vooral zijn speeltje demonstreren.

Daniël werd enkele maanden eerder geboren. Gabriëlle was toen voor ons niet meer dan een tienermoeder uit de buurt. Een van de tallozen in Paramaribo. In de korte periode dat Sunshine en ik samen mochten zijn, brachten wij haar om te spelen met Daniël.
Toen door mede te doen van mijn agressief en explosief karakter Sunshines moeder “op de vlucht” naar Amsterdam was geslagen, zoals mijn ex-schoonmoeder dat verwoordde, was het Daniël die mij in kosmisch verbond hield met Sunshine. Het is onvoorstelbaar. Hij was nog geen twee jaar Daniël en toch elke keer als ik langskwam – al was het na máánden – dan groette hij mij steevast en verblijd met: “Dag papa van Sunshine.”

Het was een kind dat mij eraan herinnerde wie en wat ik was. In deze begroeting ligt ook mij diepe verbondenheid met Daniël. Het bedroefde mij ook dat hij – net als ik – al voor zijn geboorte door zijn papa was verlaten. Hoewel ik niet was weggelopen van mijn gezin, was ik geen haar beter dan zijn vader en eveneens verantwoordelijk voor de zoveelste jonge alleenstaande moeder. Hoewel ik het me steevast had voorgenomen, was ik er niet geslaagd te breken met deze negatieve erfenis binnen onze cultuur. Of beter gezegd: deze te ontlopen.

Daarom voelt Daniëls ook niet aan als mijn ‘stiefzoon’. Hij ís mijn zoon. Niet minder. In mijn overweging met Gabriëlle te trouwen, zei ik: ‘Heer, als u voor mijn Sunshine zorgt, dan zorg ik voor twee van uw kinderen.’ Trouwen was voor mij ook een expliciet verbond aangaan met God.
Sinds de geboorte van Heather-Leezza zijn Daniël en ik ook in genen verbonden. Toen ze ter aarde floepte, was mijn hart vervuld van blijdschap bij het zien van twee kleine schaamlipjes en – natuurlijk: tien vingertjes! Ze was ook mijn herkansing een dochter op te voeden. Een tweede kans die ik bijna om zeep heb geholpen.

Ik was toen voor tien dagen in China voor de Ware Tijd. De vraag was of ik wel moest gaan. Toch maar de gok genomen. De dag dat ik weer thuiskwam, kreeg Gabriëlle die nacht weeën en spoedden wij ons naar het ziekenhuis.
De volgende ochtend, 30 september, was Heather-Leezza geboren. Totdan was het voor mij een van de zoveelste nummers, maar toen ik uitgeput thuiskwam, de radio aanzette en ‘Wake me up, when September ends’ van Greenday uit de spieker dwarrelde, was het sindsdien mijn lijflied. Tot de dag van vandaag.

zondag 25 maart 2007

Geestelijk brandstof


Schrijven is als een zoektocht. Je kan soms blindelings doorrazen en loop je je stuk.

Hoe veel je ook borrelt van inspiratie en energie; soms moet je bedachtzaam bekijken waarheen die zoektocht je leidt. Het kan ook zijn dat je voor je gevoel een doodlopende afslag hebt genomen. Dat je een muur moet doordringen. Doorbeuken brengt je nergens. Dan brengt innerlijke berusting uitkomst en moet je gewoon dingen doen die in je opkomen; je gevoel volgen. Mits je er geloof in hebt, stuit je op een gegeven moment op een verborgen sleutel om weer voort te kunnen.


Ik zit vast voor mijn gevoel de afgelopen dagen. Ik walg ook even van mijn onemanshow. “Je weblog is als een mitrailleur”, zei mijn pleegboer Rudy die zojuist aan de deur was. Ik krijg veel complimenten over mijn energie. Maar ik zie het als een waarschuwing: ik moet mezelf niet voorbij draven. Terug naar de basis: waarom ben je ermee begonnen, voor wie en met welk doel? Precies: ik doe het voor mezelf; als uitlaatklep. Dus even geen ‘update’-reminders meer sturen. De mensen vinden vanzelf wel hun weg.

Hoewel niet gedeprimeerd, ervoer ik mezelf vanmorgen als een dode pier. Dan moet je aardse dingen gaan doen. Zoals een wandeling maken of gewoon de zon opzoeken. Ik ben ook eindelijk weer het huis gaan schoonmaken, inclusief de toiletten. Het is zo de moeite waard, dat gevoel van: ‘het zijn de kleine dingen die het hem doen’. Dat heb ik herontdekt in die maand van verblijf in De Stem, het christelijk opvangcentrum voor drugsverslaafden in district Para, Suriname.

Ik heb zojuist ook een wandelingetje gemaakt – gewoon lekker de twee kilometer lange straat op en neer afstruinen in de verkwikkende gure wind, koekeloeren in nichewinkeltjes. Toen ik weer binnen was, rook het huis heerlijk citronellafris. De ziel geeft je daadwerkelijk ingevingen. Tante Friede heeft zojuist bezoek gekregen van kerkgenoten. Onverwachts, maar ze werden wel in een fris huis ontvangen.

Daarna ben ik lekker in de bijbel gaan lezen. Ik heb Tante Friede een aantal teksten voorgelezen uit Matteüs. En zo zijn we ons eigen kerk. “Waar twee of meer in mijn naam vergaderen, ben ik in hun midden”, zegt Christus. Toen ik voor het eerst op deze passage stuitte, in De Stem, voelde ik grote opluchting. De ‘ware kerk’ – zoals door velen geclaimd – bestaat dus niet. Of beter gezegd: álle kerken zijn de ware. Ach, dat de één het boek van Mormon ernaast hanteert of dat de ander meent dat er maar beperkt plaats in de hemel is, zal God een worst zijn; zolang je de Heilige Drie-Eenheid maar niet verloochent.

Mijn favoriete passages zijn waar Jezus in eeuwig debat is met die eigenlijk ongelovige Farizeeën, die hem maar steeds beproeven, louter met het doel hem te willen doden. Allemaal angst en klein denken; dingen die we dagelijks om ons heen ervaren. Vandaag las ik weer over de ‘genezing op sabbat’.

In de synagoge treft Jezus een man aan met een verschrompelde hand. De Farizeeën testen hem uit door voor te leggen of het wel geoorloofd is op de sabbat te genezen. Meesterlijk boemerangt Jezus de vraag terug: “Wie zou er onder u zijn, die één schaap heeft en die, als dit op een sabbat in een put valt, het niet grijpen zal en eruit trekken? Hoeveel meer is een mens een schaap niet waard.” Waarop hij de man zijn uitgestrekte hand geneest.

Het was ook de tragiek van Christus. Hij wilde met geen woord of nalaten zichzelf verloochenen, om zo zijn onvermijdelijke noodlot af te wenden. Zo krachtig dienen ook wij in het leven te staan.

In elk geval zit mijn hoofd weer los. Het is niet belangrijk dat je altijd qua inspiratie op een bepaald doel afkoerst. Het gaat erom dat je bij je aanhoudende zoektocht tussentijds geestelijk bijtankt. Christus is mijn brandstof.




Ik ben nu volledig geïnstalleerd op de zolderetage. Ik voel me vrij en kijk boven de daken uit. De top van de hoge kerktoren, aan de Cornelis Krusemanstraat, lijkt nu op een kapelletje op het dakenhorizon. Mijn innige wens was een mooie wandklok met Romeinse cijfers. Tante Friede heeft een oude beneden liggen, in een van de laden vol opgeborgen en vergeten schatten. Maar het was er nog niet van gekomen om batterijen te kopen. Steeds vond ik ze te duur.

Nu beschik ik met de kerktoren – vanaf mijn bureau – dag en nacht over een staande klok, met gouden Romeinse cijfers, in het buitendecor, dat voortdurend van behang wisselt! Waarachtig: geloof en gij zult voorzien worden.

Ik voel me een buitengewoon gelukkig mens. Toen ik Tante Friede van de week vertelde dat ik voor het geluk geboren was, citeerde zij een wijsje dat ze in haar kindertijd van haar moeder had geleerd.

Ik ben een kind van God bemind

en tot geluk geschapen

Zijn liefde is groot;

Hij geeft mij brood,

een bed om in te slapeN

Dé primaire essenties in het leven: brood en een bed. Tijdens mijn dolen in de drugsscene van Paramaribo besefte ik dit maar al te zeer en wist ik dat de prijs voor cocaïnegenot te hoog is. Je hebt als mens wel degelijk veel te verliezen, met je lichaam als behoedende tempel. Gratis gebouwd en aan jou geschonken. Een tempel die je nooit en te nimmer mag uitroken.

Er schalt stichtelijke opera uit de radio. Het meeslepende ‘Ave Maria’. Schrijven is soms – bij de juiste inspiratie – als spontaan aan een nieuwe symfonie beginnen. De akkoorden vloeien van je toetsenbord. Andante schrijdt je voort. Hier en daar een korte intermezzo. Een behoedzame aanslag.

Synchroon met het einde van de aria tik ik de laatste zin, die mijn verhaal complementeert. Dit is wat ik noem: ‘spiritual connectivity’. Het hangt allemaal gratis in de stratosfeer. Aan onze vrije wil om in te haken.

dinsdag 20 maart 2007

Zonder doelgroep

Met mijn weblog gaat er een nieuwe wereld voor me open. En één ding is zeker: het pad erheen is geëffend. Ik hoef hem alleen maar te bewandelen.

Dat wil niet zeggen dat er geen obstakels zijn. Een maand geleden werd ik tijdens mijn cold-turkey geplaagd door nachtmerries. Ze waren zo angstaanjagend en pervers, dat ik geen slaap dorste te vatten. Maar toen ik na een paar dagen gesloopt was en vreesde voor een vorm van insomnia, besloot ik mij – net zoals tijdens duistere gevechten toen ik verslaafd was – over te leveren met de woorden: “Heer, ik verlaat mij op U.”
Mijn dromen waren die avond weer overrompelend. Maar toen ik de volgende ochtend wakker werd, was ik lichamelijk wel moe maar mentaal voldaan.

“Als ik maar weet dat hier mijn weg door U Heer, wordt bereid. En dat die weg, hoe moeilijk ook, mij nader tot U leidt”, reciteerde mijn pleegmoeder toen ik haar aan de ontbijttafel vertelde over mijn innerlijke strijd. Dat er hiervoor een eeuwenoude bijbelse spreuk bestond, was zo vertroostend dat de tranen over mijn wangen vloeiden.
Katharina, mijn therapeute, zei over mijn nachtmerries: “Als je droomt dat je van een hoog gebouw dreigt te vallen, dan moet je gewoon loslaten; je overleveren.” En zo wordt eveneens op aardse wijze bevestigd, dat ik goed op weg ben.

Ondanks de mallen (‘templates’) en voorgekookte codes is het nog behoorlijk lastig om je weblog uit te bouwen. Afhankelijk zijn van anderen kost je geld, wat je niet hebt. Bovendien kan je lang wachten. Maar als je in innerlijke meditatie gaat – nog iets wat ik nu eindelijk beheers dank zij mijn strijd tegen de verslaving – krijg je vanuit de kosmos inzichten en kan je veel doorgronden.

Soms zit ik echt dagen vast en komt er niets uit mijn vingers. Dan ga ik de bijbel lezen en krijg ik antwoorden en ingevingen. Ik put veel uit het leven van Christus. Ach, de vraag of het allemaal echt is gebeurd, is irrelevant. We maken er toch ook geen hamvraag van of Assepoester echt heeft bestaan, maar we trekken wel lering uit de moraal van haar relaas. Zo is Jezus het ‘vleesgeworden woord’.

“Het is bijna niet te bevatten dat een rationele man als jij in de bijbel gelooft”, zei mijn neef Glenn laatst tegen me. Nou, je psyche willen doorgronden aan hand van Freud en Goethe, dat is pas irrationeel! Dat schiet niet op. Het levensverhaal van Christus is instant-vertroosting voor het volk.
Sommige reacties van lezers op de Waterkant.net naar aanleiding van mijn ontboezemingen zijn niet mals en vergen een olifantenhuid. Zie dat maar op te brengen als mens. “Ben je in staat reacties te verwerken”, had mijn beeldschone psychologe bij het Jellinek nog waarschuwend gezegd, toen ik haar vroeg of het raadzaam was een weblog te beginnen.

Zo ook trachtten de schriftgeleerden en Farizeeën al het handelen van Christus voortdurend in een kwaad daglicht te stellen. Toen hij een verlamde van zijn zonden vergaf, zagen zij hierin ‘godslastering’, want vergeven zou alleen Gods zijn.
“Waarom overlegt gij deze dingen in uw harten”, sprak Jezus hen aan. “Wat is gemakkelijker tot de verlamde te zeggen: Uw zonden worden vergeven, of te zeggen: sta op en neem uw matras en wandel?”
Wauw, los van deze diepe vraag, herinnert deze passage eraan: jongen, het maakt niet uit wat voor goeds je ook doet; er zullen altijd giftongen zijn die je te gronde willen richten. Na het lezen van deze passage, deden de reacties me nog nul-komma-nul.

Gisteren op mijn wandeling kwam ik Marcus tegen, de broer van mijn grote ex-liefde Ganna. Hij zei over mijn weblog: “Wat jij doet, noemen ze citizen journalism”, zei Marcus. Dat zijn mensen die het inzicht hebben verkregen dat ze niet per se een kader nodig hebben om ergens over te schrijven.”
Hm, deze classificering bevalt mij wel. Ik heb ook zo de pest aan het begrip ‘doelgroep’. Dat is ook de reden waarom bepaalde maatschappelijke groepen of ‘minderheden’ in de media onderbelicht blijven, tenzij het om slecht nieuws gaat. Ik schrijf voor een ieder. Daarnaast wil ik een ieder en alles die mij frappeert, verwondert of inspireert belichten. Wie ogen heeft, die kijke mee.

Een fantastische bijkomstigheid van de Google-ads is dat je als ‘uitgever’ de prestatie van je weblog minutieus kan bijhouden via zelf in te stellen ‘Adsense-kanalen’. In je rekeningoverzicht krijg je per pagina statistieken, met daarin het aantal paginaweergaven (hits), en de advertentieopbrengsten worden gecategoriseerd in ‘page-CTR’ (‘ClickTroughRate’) en de ‘page-ECPM’ (effective cost per thousand impressions). Het is net je eigen mini-beursnoteringen, waarop je een strategie kan loslaten. Zoals in het ‘Adsense Helpcentrum’ staat: ‘De kanalen verschaffen u het inzicht dat nodig is om de prestaties van uw site te optimaliseren.’

Ik heb geen wiskundeknobbel en in basisrekenen was ik altijd een ramp, maar voor het eerst in mijn leven voel ik dat in mij de ondernemingsgeest gewekt wordt. Tellend vanaf 15 maart heeft mij weblog magische grens 3.000 paginaweergaven ruimschoots gepasseerd. En iets zegt me: die 5,51 Google-dollars die nu op mijn rekening geboekt staan, zijn de eerste van vele die ik via de adsense-kanalen zal traceren.

zaterdag 17 maart 2007

Not For Granted


‘Mijn hedonisme nam met zich mee dat ik me geheel overleverde aan iets of geheel niet. Het is ultiem of niets’

Toen ik in april-mei vorig jaar met mijn gezin hier op vakantie was, moest ik er niet aandenken weer in Nederland te wonen. Het idee alleen al deprimeerde me. Nu voel ik me zo’n geluksvogel dat het voorlopig gemis van mijn jonge gezin, dat ik onverhoeds moest achterlaten in het Zuid-Amerikaanse rumoer, draaglijk is.

“Je zal wel de warmte van Suriname missen”, sprak mijn buurman mij aan op straat. Toen ik vertelde dat ik met evenvolle teugen geniet van de ‘kurende’ kou, zei hij: “Je bent een hedonist.” Een ‘levensgenieter’, lichtte hij toe.

Ik voelde me gevleid. Maar toen ik online in Wikepedia dook, leek het alsof een aartsengel mij op het spoor had gezet naar het antwoord wie ik werkelijk was. ‘Iemand die streeft naar de bevrediging van zijn zinnelijke verlangens’, las ik. ‘Een genotzoeker.’ Een treffende maar ook confronterende beschrijving. Want het was ontaard in excessief drugsgebruik, wat weer versterkend had gewerkt op mijn wellustdrang.

Naarmate ik meer las, werd de spiegeling almaar pijnlijker. ‘Het kan gepaard gaan met óf psychologisch óf ethisch egoïsme. Een constant bezwaar daarbij is dat waar de één plezier vindt, de ander pijn kan ervaren.’

Toch had ik deze conclusie al enkele jaren geleden voor mezelf getrokken. Ik was toen voor een maand naar het Surinaamse binnenland gepost door vrienden, om zo los te komen van mijn eerste verslavingsperiode. Na veertig jaar – zolang doolde Mozes trouwens met het Israëlische volk door de woestijn – moest ik inzien dat ik door mijn ongekend grote ego menigeen die ik liefhad, of meende lief te hebben, veel pijn had gedaan. Niet fraai als je jezelf ‘sociaal bewogen’ en ‘geëngageerd’ vind.

Terug in Paramaribo formuleerde ik innerlijk: ‘Het wordt tijd dat ik me écht dienstbaar ga stellen aan het leven, anders geeft God het met me op.’ Dit is wat genoemd wordt ‘influistering van de Heilige Geest’, kwam ik later tot inzicht.

Niet lang daarna stapte ik in het huwelijksbootje, als ‘commitment’ aan het leven en in ‘verbond met God’. Maar die had kennelijk nog een zeer zuur appeltje met me te schillen. Berouw mooi, maar niet zonder boetedoening. Ik stapte – zag ik pas achteraf – tegelijk in een dubbele generatiekloof (gezien Gabriëlles jeugdige leeftijd van negentien), een cultuurkloof én klassenkloof. Gezien dat laatste was ik al dan niet onbewust toch te vrijblijvend ingestapt. Ik dacht dat mijn vrouw zo blij zou zijn met mijn handreiking naar economische voorspoed, dat ze mij vooral ‘mijn gang’ zou laten gaan. Maar binnen een verbond met God is niets vrijblijvend.

Mijn hedonisme nam met zich mee dat ik me geheel overleverde aan iets of geheel niet. Het is ultiem of niets. Reden waarom ik menig droomrelatie op de klippen liet lopen. Tegenover de moeder van mijn eerste kind biechtte ik op dat ik ‘elke seconde’ wakker lag van het idee, dat haar “vagina de laatste is voor de rest van mijn leven”.

“Ach, wat kan mij het schelen hoe lang onze relatie duurt”, bitste ze met vonkende ogen. “Maar ga ervoor zolang het duurt!”

En gelijk had ze. Het gekke is dat ik op professioneel gebied wel het uiterste van anderen verg en verwacht. Daarom moest ik enkele jaren geleden al eerder het veld ruimen bij de Ware Tijd, omdat ik te ‘arrogant’, ‘bot’ en ‘tactloos’ was. En dat in een land van de lange-tenen-mentaliteit.

Eigenlijk tekende ik mijn creatieve doodvonnis, toen ik in 2005 een tweede huwelijk aanging met de Ware Tijd, waar ik ‘chef Binnenland’ werd. Tegelijkertijd overtrad ik een eigen principe: ‘Ik keer nooit terug naar een oude liefde’. Dit flitste zeker door mijn hoofd. “Al beweren ze dat je ‘lullen’ met drie l’en schrijft, dan druk ik het af”, zei ik nog tegen vrienden over mijn voornemen het te laten slagen.

Goed bedoeld maar toch een vorm van vrijblijvendheid. Ik moest qua creativiteit en ambities zoveel inleveren, dat ik een langzame hersendood onderging.

Toen ik me dat realiseerde, zat ik alweer stevig cocaïne te roken. Uit maatschappelijke verveling.

Ik heb altijd gedacht dat zoiets alleen hangjongeren kon overkomen en niet een stafmedewerker van het invloedrijkste medium van Suriname – hoe kleinschalig ook. Bovendien was ik als remigrant trots op deze persoonlijke doorbraak in mijn geboorteland.

Na bijna tien jaar dacht ik dat er niet veel meer mis kon gaan. Maar het werd toch nog exit Suriname. Hoe je draait of keert: door mijn eigen vrijblijvendheid. Hoewel ik het ergens al zag aankomen, kon ik niet bevroeden dat het zo abrupt zou gaan door de zuigende en destructieve kracht van cocaïneroken.


* * *



Ik was nog maar amper in Amsterdam en het eerste wat hartsvriendin Mieke mij aanbood, was een fiets!


Los van de kou, was het me allemaal net iets te Hollands, te kaasschaferig. “Die ga je hard nodig hebben”, zei ze. Ik had ook zoiets van: wat moet ik met zo’n ding; ik ben gekomen voor ‘totaal herstel’. Ik neem wel een abonnement op het naadloze openbaar vervoer. Maar eenmaaal de tarieven onder ogen, smolt dat idee als sneeuw voor de zon.

En ik moet zeggen: Amsterdam is zo’n heerlijke fietsstad! Al die oneindige fietspaden. Zelfs naar mijn broertje Ruben, die in Amsterdam-Noord woont, fiets ik. Mijn fiets is type barrel. (Op de foto staat een stand-in.) Soms schoot de trapper door. Enkele dagen geleden was ik weer op weg naar Ruben. In een pittoresk gedeelte van het centrum schoot de ketting eraf, en kon ik niet meer remmen. Hoewel ik langzaam reed en er geen verkeer aankwam, was ik zeer aangeslagen. Had me net zo goed op een druk kruispunt kunnen gebeuren of op het moment dat een denderende tram aankwam.

Ik zette de fiets op zijn kop en alles bleek roestig. Een moertje zat los en daardoor ook de trapperas. De ketting was kurkdroog, wat de ontzetting had veroorzaakt. Dat de trapper af en toe doorschoot, was daarvan een voorbode. Ik zette de fiets op slot en ging verder met het openbaar vervoer.

De volgende dag kocht ik kruipolie en gereedschap. Ongelooflijk maar waar: de fiets rijdt nu als een gesmeerde trein; ik haal er veel meer rendement uit! Ik heb ook keurig een belletje bevestigd. De fiets heeft mij inmiddels voor honderden euro’s aan vervoerskosten bespaard. Maar omdat zij oud en roestig is en mij in de schoot geworpen, nam ik dat – zoals de Engelsen zeggen – for granted.

‘Mijn fiets’, zo voelde het aan, wilde mij op een belangrijk principe wijzen. Elke relatie – zelfs met een zesdehands barrel – behoeft onderhoud, voor behoud ervan. Ik had, nadat ik mijn door God in de schoot geworpen gezin bijna had verloren, inmiddels beter moeten weten. Dus vanaf nu: vrijheid, blijheid maar neem niets op de koop toe...

donderdag 15 maart 2007

zaterdag 10 maart 2007

Vingerwijzing & Huiselijk Geweld

Een vriend wees mij gisteravond op de site www.geenstijl.nl. Die zou ‘rauw en spraakmakend’ zijn. Ik surfte erheen, maar de site sprak mij niet aan. Wel viel mijn oog op: ‘Cabaretier Komproe opgepakt’.

Ik klik en lees: ‘De politie heeft donderdag in Purmerend cabaretier Howard Komproe opgepakt wegens mishandeling van zijn vriendin. Vanwege het incident kon de cabaretier de geplande voorstelling donderdagavond in Theater De Purmaryn niet geven.’

Is dit satire? vraag ik me lichtelijk met valse hoop af. Ik googlelen en de bittere nieuwsrealiteit was daar. ‘Cabaretier Komproe opgepakt voor mishandeling vriendin’, aldus een link naar de Telegraaf.

Nu heb ik op mijn blog een rubriek 'Nieuws onderons'. Wat te doen, want elk onderonsje geldt? Maar ja, ik heb mezelf in het verleden ook schuldig gemaakt aan wat heet ‘huiselijk geweld’. Nou haast ik me te zeggen dat ik niet behoor tot de categorie ‘je partner alle hoeken van de kamer laten zien’. Maar elke klap is te veel. En die lijn heeft de moeder van mijn eerste kind direct getrokken. Gelukkig maar, want eerlijk bezien was er sprake van een glijdende schaal.

‘Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om de wereld te behouden’, zei Christus. Toen ik deze tekst las tijdens mijn verblijf in de Stem, het christelijke opvangcentrum voor drugsverslaafden in het paradijselijke district Para, wist ik definitief dat ik met (bepaalde) ‘kritische’ journalistiek wilde stoppen. Immers, het is een vorm van oordelen zonder dat het doden aan de zeik zet. En als Christus niet is komen oordelen, wie ben ik?

In dat opzicht sta ik in het krijt bij Dino Bouterse, die nu acht jaar uitbromt. Mijn laatste grote klapper – om het maar zo te zeggen – was een artikel dat ik schreef over hem voor Nieuwe Revu, nadat hij op 13 juni 2003 in Curaçao was gearresteerd. Dino de drugsdief’, was de kop. Maar eerlijk gezegd, knaagde ergens in de verte het gevoel: ‘En, wat nu? Voel je je dapper? Dino is in de shit en je geeft hem nog even een behoorlijke trap na’. Met zo’n vader en zo’n jeugd is het begrijpelijk dat hij is, wie hij nu is. Bovendien ontbrak zijn weerwoord. Nou is het vrijwel onmogelijk als ‘kritische’ journalist bij de Bouterse-clan aan te kloppen voor weerwoord. Je komt gewoon niet binnen. Maar desondanks had ik een gewetensgrens bereikt.

Desondanks herschreef ik op verzoek het artikel in oktober 2004 voor de inmiddels ter ziele Paramaribo Post. Dit naar aanleiding van Dino's (tweede) strafzaak wegens illegale wapenhandel. Ik zette me over mijn gewetensbezwaren heen, omdat naar mijn mening Surinamers rechtstreeks mochten vernemen wat lokale justitiële topfunctionarissen over Dino te vertellen hadden. Bovendien wierp het enigzins licht op de persoon van Dino, die eeuwig in de schaduw van vader Desi opereerde. Alleen waren ze bij PP bang voor een proces wegens smaad en moest een vraagteken achter de kop en drugsdief nadrukkelijk tussen aanhalingstekens. Klik en lees: 'Dino "de drugsdief"?'


Op de site van de telegraaf springen de racisten als kannibalen erop en verslinden onze Komproe met huid en haar. Een reactie luidt: ‘Je kunt een aap wel uit de jungle halen, maar hoe haal je de jungle uit een aap?’. En de Telegraaf, de krant van ‘wakker Nederland’, laat het allemaal keurig onversneden staan! Klik en lees: de Telegraaf.

Vanmorgen, zaterdag, lees ik op NU.nl: ‘Komproe opgepakt na ruzie met vriendin’. Met deze objectieve kop kan ik leven. Ook heb ik een artikel van het Parool overgenomen. ‘Thuis meppen? Sleutels inleveren’. Met de bedoeling dat we elkaar niet nawijzen, maar er lering uittrekken, van welke cultuur we ook zijn, zowel man als vrouw. Net als drugs is agressie vernietigend voor een mens. Over het fysieke komen we betrekkelijk snel heen, maar de geestelijke wonden snijden vaak ongeneeslijk diep.

Extra tragisch voor Komproe is dat een geplande voorstelling niet kon doorgaan. Zie daar de ongewild grote maatschappelijke afgang en schade. Mijn advies aan Komproe en zijn vriendin – als tenminste de berichtgevingen kloppen: zet je niet steeds over ‘kleine’ fricties heen. Loop (voorlopig) weg van elkaar en ga beiden werken aan jezelf! (Ja: dat gevoel wat je steeds weer negeert.) Je ‘verliest’ dan slechts één ‘partner’, anders zoveel meer!

Wat eraan vooraf ging

*iwanbrave=brainwave* Hij vertrok in 1996 als gefrustreerde ex-Het Parool-journalist naar Paramaribo, Suriname voor zijn doorbraak. Hij columnistte 3 jaar voor de Volkskrant, schreef voor de Groene Amsterdammer, werd correspondent van RTL4-nieuws, presenteerde voor ABC Radio van de legendarische Johnny Kamperveen. In 1998 verscheen zijn bundel 'Enkele Reis Paramaribo'. Hij ging een tweede mislukt huwelijk aan met het Parool. Hij legde de bouw van de twee megabruggen - totaal 3 km - vast voor Ballast Nedam. Was medegrondlegger van PIT, Paramaribo Post, Informed, gaf zijn krachten aan United Business Magazine, hoereerde bij Future Radio, flirte met The Times of Suriname, had een haat-liefde verhouding met De West. Werd uiteindelijk chef Binnenland/Economie en politiek redacteur van de Ware Tijd en columnistte voor - last but not least - AD/Haagsche Courant. Totdat hij compleet op was en versplinterd. Oh ja: hij trouwde - na ettelijke relaties en avontuurtjes - ook nog tussendoor AIDSVRIJ met een 19-jarige Aucaanse. Heeft drie kinderen- van wie twee biologisch en twee wettelijk. Al zijn nazaat heeft als geboorteplaats 'Paramaribo'. Niet slecht voor een "EURO-NEGER"! Laatstelijk gesignaleerd in de drugsscene van Paramaribo. Broodmager. Hij vluchtte uit het Psychiatrisch Centrum Suriname - wie zou dat niet hebben gedaan - en liep weg bij het christelijk opvangcentrum voor drugsverslaafden De Stem. Linea recta naar Amsterdam. Voor 'totaal herstel'. Voorlopig zonder zijn gezin.
Powered By Blogger

Klik tips voor optimaal leesplezier!

Klik op: 'Ouder(e)' berichten voor volgend(e) van latere datum. Viceversa voor 'Nieuwer(e)'. Klik op: titel boven elk verhaal (of in "Blogarchief") voor zichtbaarmaken reacties. Klik op 'Startpagina' voor herstel van pagina zonder reacties.