Het was ruim een week voor Pasen toen ik bij de Albert Hein pijnlijk werd geconfronteerd met de versierselen van het paasfeest. Alsof de afgelopen tien jaren voor niets waren geweest en dat ik totaal terug naar af was: een alleenstaande vrijgezel zonder gezinswarmte.
Ik had me ingesteld op een melodramatisch paasfeest à la André Hazes: ‘Ik zit hier heel alleen kerstfeest te vieren…’ Maar niets van dat. Toen ik niet lang daarna ergens een poster zag hangen van een passieconcert in de Amsterdamse Obrechtkerk, zei ik tegen mezelf: ‘Ik ga stilstaan bij het lijden van Christus.’ Dat was voor het eerst in mijn leven, dat zo’n gedachte in me opkwam! Het was een intiem en vertroostend concert. En eerste paasdag werd ik wakker met een ongelooflijk dankbaar gevoel. Dankbaar om wat Christus voor ons heeft betekend.
Pasen was vroeger voor mij als kind niet meer dan gekleurde eieren rapen. Ik begreep ook nooit zo goed waarom het sadistisch kruisigen van een mens als ‘Goede Vrijdag’ werd bestempeld. ‘Slechte Vrijdag’ leek mij gepaster. En hoewel ik altijd overtuigd christen was, wees ik stellig de opvatting van de hand dat Christus is gestorven “voor onze zonden”. Ik vond dat je daarmee alle verantwoordelijkheid buiten jezelf plaatst. “Hoe kan iemand die al tweeduizend jaar eerder geleefd heeft, dat doen voor zonden die ik nu pleeg?” wierp ik recent nog tegen.
Het is kennelijk soms nodig te dwalen om tot diepere inzichten te komen. Alleen verbaas ik me nu erover dat ik er zolang overdeed binnen een christelijk-culturele bedding. Maar ook voor mij gold kennelijk op dit punt: ‘Omdat zij horende doof zijn en niets begrijpen.’
Velen worden na een traumatische gebeurtenis ineens gelovig. Ik was het altijd al, maar veel te vrijblijvend. Nu geloof ik met zékerheid. Ik kwam tot twee conclusies door mijn excessief drugsgebruik. Dat ik aan de slag moest met een innerlijke opschoning en dat Christus altijd al een belangrijke rol in mijn onderbewustzijn speelde.
Dat was nog eens een gewaarwording. Hoewel ik heel erg bewust ervan was dat ik voor de buitenwacht was doorgedraaid, voelde ik mij toch overtuigd verlicht. “Mensen, u hoeft mij alleen maar aan te raken en ik zal voor u behouden blijven”, riep ik naar de toekijkende massa die, op een enkeling na op het balkon, er natuurlijk geheel niet stond – begreep ik achteraf. Niet verwonderlijk dat niemand mij – ondanks meerdere smeekbedes – aanraakte als teken van geloof in mij als verlosser. Het hoefde maar één persoon te zijn. Maar iedereen bleef met ongeloof en twijfel toekijken.
Tja, dan restte mij niets anders dan ten hemel te rijzen. Op dat moment steeg ik horizontaal omhoog en liet de bruine straatklinkers onder me. Alsof een hand zich mijn hoofd omklemde, zoals bij sinaasappelpersen. Halverwege zag ik dat ik door Christus en onze Vader werd opgewacht in een roodgoudglorend paradijs. “O dank u Heer”, zei ik vervuld. “Dank dat u mij in het eeuwige leven opneemt.”
Ineens realiseerde ik me: “Hé, als ik ten hemel rijs, dan ben ik op aarde gestorven!” Op zich had ik daar geen moeite mee. ‘Maar Heather-Leezza heeft me nodig’, schoot door me heen over mijn jongste dochtertje.
En ik voelde dat de Heer wist dat ik graag bij Hem wilde zijn, maar dat ik ook oprecht het feest wilde uitstellen vanwege mijn dochtertje. Op dat moment daalde ik weer neer. Eenmaal op de grond begon ik in een blinde draf door de stad – in slechts mijn onderbroek – op zoek te gaan naar een veilige haven. Via de redactie van de Ware Tijd, belandde ik uiteindelijk op het politiebureau.
Ik heb diepgravend over nagedacht wat er nou precies gebeurd is. Het verhaal werd steeds minder spiritueel en uiteindelijk ben ik tot de slotsom gekomen dat ik tegen een overdosis aanzat.
Ik zat al op bijna vier gram cocaïne binnen een etmaal, waarvan de laatste twee zonder tabak of marihuana. Dus puur basen. Plus weinig eten en slaap.Hoewel we nog in deze levensfase moeten belanden, weet Katharina, mijn therapeute voor ‘traumaverwerking’, dat ik inderdaad een ‘bijna-doodervaring’ heb beleefd. “Het is je ziel, die het had opgegeven met jou”, zei ze. “Maar omdat je geest daadwerkelijk besefte dat er verandering moet komen, heeft je ziel hem nog een laatste kans gegeven.”
De vraag is nu: heb ik werkelijk Christus en onze Vader gezien? Heel lang voor mijn gevoel van wel. Maar hoe verklaarde je dan dat mensen op verschillende wijze hun bijna-dood hebben ervaren? Waarom gaat de één door een lichttunnel? Waarom ziet de andere zijn reeds overleden oma of moeder? Waarom steeg ik omhoog? Hoe verklaarde je het feit, dat ik vanaf dat moment mijn leven heb vereenzelvigd met dat van Christus en in die daarop volgende dagen mijn lijden met het Zijne? Terwijl ik altijd van de hand wees dat Hij voor ‘onze zonden’ is gestorven. Kortom: waarom zien we het hiernamaals zoals wij hem (willen) zien?
Ik ben sinds Pasen eruit. Het levensverhaal van Christus zat al sinds mijn kinderjaren in detail in mijn onderbewustzijn opgeslagen. Tijdens het vechten tegen de dood, werd dat omgezet in al die waanbeelden en waanervaringen.
Maar hoe komt het dan dat ik nu met zékerheid geloof? Simpel. Omdat ik diep in mezelf ben gestuit op mijn rotsvaste geloof dat Christus onze verlosser is.
Eén ding is zeker: tijdens die bad trip stond ik in mijn hoofd op een tweesplitsing, maar nam door geloof de juiste afslag. En liever eruit door ‘waanbeelden’ van verlossing, dan erin blijven door waanbeelden van verdoemenis. Oftewel in een ‘bad trip blijven hangen’. Daarom zei Christus: “Zalig zijn zij die niet gezien hebben en toch geloven.”