
‘Hé, heb jij ADHD?’ vroeg Jina, een kennis, aan mij.
Ze was met haar jongere zus op omabezoek bij Tante Friede, mijn bijna tachtigjarige pleegmoeder bij wie ik ben ingetrokken. Ook mijn pleegbroer Robert en een andere kennis waren er. “Weet je waarom ik het vraag. Je gedraagt je zo hyper; op alles heb je een opmerking”, lichtte zij toe.
We lachten erom, maar eigenlijk schoot ze in de roos. Eerlijk gezegd lachte ik als een boer met kiespijn. Niet eens vanwege de pijnlijkheid als wel de raakheid.
Katharina, mijn therapeute, heeft mij al plagend voor de voeten geworpen: “Ach jongen, jij bent gewoon een ADHD’ertje.” Afgelopen donderdag nog zei ze: “Kijk maar naar je weblog. Al die kleuren. En dan die teksten. Dan weer groot, dan weer wit, dan weer schuin. Ik word er zelf hyper van.” Gelukkig zei ze erbij: “Het is goed jongen; je weblog is de weerspiegeling van je ziel. En daar is niets mis mee.”
Voor mij is het extra frappant dat ik hier in Amsterdam, op weg naar ‘totaal herstel’, in verband word gebracht met ADHD. ‘Alle dagen heel druk’, heet het in de volksmond. “En dat is precies wat jij bent”, zegt Katharina.
Enkele jaren geleden, toen ik in opdracht Suriname’s eerste health- en lifestyleblad Informed opzette, ging het hoofdartikel over kinderen met ADHD. Ik had er nog nooit van gehoord. Een van de medewerksters had een zoon met ADHD. Toen ik de over symptomen van deze kinderen las, herkende ik het kind in mezelf in hun impulsieve gedrag. Oké, ik zat niet continue te stuiteren op mijn stoel. Ik stak niet zomaar over zonder uit te kijken. Evenmin gaf ik zomaar iemand ineens een klap in het gezicht. Maar ik was wel altijd haantje de voorste en tergde mijn omgeving tot op het bot. We waren nog maar net in Nederland – ik zat in de eerste klas – toen mijn moeder vertelde wat ze op ouderavond over mij had gehoord. “Iwan zuigt je het bloed onder de nagels vandaan”, had mijn juf gezegd. Ik wist niet precies wat het inhield. Wel zag ik bloeddoorlopen nagels voor me en door de vochtige ogen van moeder, besefte ik dat ik iets verschrikkelijks deed. Zonder opzet.
In 2004 werd ik vanuit Paramaribo columnist voor de Haagsche Courant. Bij onderlinge correspondentie spraken wij kort van ‘HC’. Toen de krant een jaar later werd ingelijfd door het Algemeen Dagblad – en sindsdien AD/Haagsche Courant heet – korte ik het af met ADHC. “Nog één stap verder in het alfabet en we hebben ADHD”, e-mailde ik jolig aan de gestreste redactie die gebukt ging onder de reorganisatie vol onzekerheden.
Dus je kunt je voorstellen dat mijn therapeute het wel lacherig afdeed, maar dat het voor mij met terugwerkende kracht een teken aan de wand is. En nu ineens die vraag van Jina. “Heb jij ADHD?” Shit! Oef!
Een week eerder verweet een schoonzus mij dat ik “nooit aan een ander vroeg hoe het met die ging” en dat ik het “alleen maar” over mezelf heb. Ook al zo pijnlijk en waar.
Op weg naar de bus, besprak ik dit met mijn boomgrote broertje Ruben. En meteen haalde hij een voorbeeld aan van een vroegere collega, die het alleen maar over zichzelf kon hebben.
“Hij bleek achteraf een ernstige mate van ADHD te hebben”, zei Ruben. Toen ik hem vertelde over de plagerij van mijn therapeute, schrok hij zichtbaar. “Nee, jij hebt geen ADHD”, probeerde hij lieflijk te verzachten, maar ik zag in zijn ogen lichte vertwijfeling.
Maar het maakte me niet uit; sindsdien hou ik er ernstig rekening mee. Niet dat ik het dramatisch vind, maar ik ben iemand die liever niets wegstopt. Ik geloof heilig in uithangen van de vuile was. Vandaar ook deze weblog. Sommigen vinden het dapper en ‘openhartig’. Ik zie het als ordinair lijfsbehoud.
* * *
Toen ik in september na mijn eerste ‘flash’ door het cocaïneroken een twee kilometer lange bad trip in slechts mijn onderbroek maakte door Paramaribo en uiteindelijk op het politiebureau was beland, vroegen agenten steeds op verwijtende toon: “Bent u zo van huis gekomen?” En: "Waar zijn uw kleren? Zo van: schaamt u zich niet meneer de ‘bekende journalist’. Op gegeven moment zei ik: “Agent, ik ben alleen maar blij dat ik levend bij u hier op het bureau ben aangekomen.”
En ik meende het uit het diepste van mijn hart. Voor hetzelfde geld was ik de volgende dag voorpaginanieuws:
‘Journalist Iwan Brave gooit zich voor vrachtwagen’.
Ik heb gevochten voor mijn leven. Het was alsof ik door een donkere tunnel ging. Elke keer als ik koplampen zag, zoog het licht me als een kwade zwaartekracht naar de weg. “Niet oversteken, niet oversteken…”, zei ik elke keer tegen mezelf. Dank zij eerdere bad trips met LSD in Amsterdam, wist ik het wilde zilveren cocaïnepaard enigszins te temperen. In elk geval zaten mijn benen en knieën vol schrammen en pittige schaafwonden van al die valpartijen. Ik heb daarna een dag niet kunnen lopen of staan van de (spier)pijnen.
“Jouw geest kent alleen maar de hel en de hemel” , zei Katharina over mijn pieken-en-dalen-mentaliteit. Au, dat was ook een vlijmscherpe dart in de roos. Mijn lieve Tante Friede, die vroeger mijn leerkracht was op de MAVO en zich over mij had ontfermd nadat ik als vijftienjarige van huis was weggelopen, zegt mijn leven lang al: “Bij jou is het himmelhoch jauzchend oder zum Tode betrübt.”
Ja ja, mijn pleegmoeder – Surinaamse in hart en nieren – is niet het prototype erudiete academica, maar zij heeft een natuurlijk talent voor haarscherpe analyses die ze met een paar woorden neerzet. Freud zou naast haar van minderwaardigheid zijn vlucht in de coke hebben gezocht.
“Je bent een promotor”, zegt Katharina. “Dat is op zich goed, alleen moet je even met beide benen op aarde komen. Je klaagt wel over je vrouw, maar jouw geest kent geen grenzen. Die wil alleen maar feesten en meer en meer. Ook daarom ben je aan de drugs gegaan.”
Frappant is ook dat ik al jaren met trots mijn pieken en dalen vergeleek met een hartbewakingsmonitor. Zolang dat lijntje op en neer bliept, is er sprake van leven. Anders heb je een ‘flatliner’, wat betekent dat de patiënt op de operatietafel is overleden. Maar dit keer kwam ik er niet mee weg.
“Maar jij hebt van scherpe punten; van die uitschieters”, zei Katharina snedig. “We gaan er relaxte golfbewegingen van maken”, golfde ze met haar wijsvinger en benadrukte ‘relaxte’ op warme, zwoele toon.
Ik was een beetje opgelucht dat mijn flatline-theorie enigszins overeind bleef, maar realiseerde dat er heel wat werk aan de winkel is. Haar therapie voor ‘traumaverwerking’ houdt in dat ik mezelf helemaal ga ‘heropvoeden’. Te beginnen vanaf in de baarmoeder tot mijn huidige leeftijd. “We gaan alle rottigheid uit je halen, zodat je niet meer wil roken,” zei Katharina alles behalve zweverig tijdens het intakegesprek. “Je gaat keihard werken kreng!”
Een duizendste van een seconde overwoog ik te vluchten voor de realiteit. Maar die luidt – naar het liedje van Jenny Arean en Frans Halsema: ‘Vluchten kan niet meer, ik zou niet weten hoe… Hoe ver moet je gaan?’